vrijdag 29 januari 2016


Hij fietste snel. Zo snel, dat de bordjes van de straten onleesbaar waren geworden, en ik niet langer wist waar ik was. De Winter prikte door mijn jas en met mijn handen klemde ik me om zijn middel. Hij was mijn rots, ik zijn drenkeling. Hij vergelijkt meisjes met bagage. Zo vertelde hij over een rugzakje. Ze was extra last. Een akelig gevoel bekroop me. Wat zou ik zijn geweest, daar zittend op zijn bagagedrager? Opeens kon ik huisnummers ontcijferen: 34, 32, 30, 28. Naarmate zijn tempo minderde, nam het gebonk achter in mijn ribbenkast toe. Stilstand, maar ergens in mijn keel echode de kreten van mijn hart: “ik leef, ik leef”.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten